Gras zo goedkoop mogelijk omzetten in voedsel van hoge kwaliteit, dat is ons vastomlijnd hoofddoel. Daar hoort een ideale koe bij, maar hoe vind je die?
Kijken naar de omgeving
Als je op zoek gaat naar de ideale koe moet je jezelf een paar dingen afvragen. Met welke producten wil je de koeien voeren? Welke producten en reststromen zijn er in jouw gebied overvloed beschikbaar? In ons geval is dat heel veel gras, klavers, kruiden en veldbloemen. Deze zijn allemaal gemakkelijk te telen. Bovendien kunnen de gewassen door de koeien zelf goedkoop geoogst worden.
Ook is het cruciaal om jezelf af te vragen of je koeien hebt als schakel tussen gras en melk, of slechts om een hoge productie te behalen. Daarbij maakt het niet uit of je eigen gras of kuil gebruikt. De laatste vraag die je moet stellen is of je vooral vlees of melk produceert.
Per gebied een andere koe
Onze boerderij staat in het teken van melk. We willen een bedrijf creëren dat 1000 jaar kan bestaan. De koe is de schakel tussen gras en melk. Maar welke koe past daar het beste bij? Om dit te ontdekken moeten we terug in de geschiedenis. Grote gedeeltes van Friesland waren destijds ongeschikt voor de akkerbouw, ook ons gebied hoorde daarbij. Eigenlijk waren deze gebieden alleen maar geschikt als weidegronden. Het Friese veenweidegebied is daar een goed voorbeeld van. Om dit landschap toch om te zetten in voedsel fokten de boeren een koe die afgestemd was op deze gebieden: de Friese koe. Daarbij gebruikten ze (bijna) geen granen, omdat die simpelweg niet voldoende beschikbaar waren. Dit was in de akkerbouwgebieden anders. De blaarkop was in Groningen bijvoorbeeld erg populair. Daar diende de koe als schakel voor de reststroom van de akkerbouw en als bemester voor de akkers.
De Friese dubbeldoelkoe
Omdat de Friese landschappen minder geschikt waren voor akkerbouw, was één van de speerpunten van de Friese fokprogramma’s het creëren van een dubbeldoelkoe. Dit moest een sterke melkkoe met een hoge restwaarde worden. De rest van Europa maakte juist een scherp onderscheid tussen melkkoeien en vleeskoeien. Bovendien was in Nederland een goede koe een mooie koe: op drukbezochte veekeuringen kregen de mooiste koeien de meeste punten. Vervolgens fokten ze met de stieren die het hoogste puntenaantal hadden. Omdat uiterlijk belangrijker was dan productie ontstond na verloop van tijd een kleine ronde koe die veel vlees heeft, maar minder melk produceert. In Noord-Holland hadden ze het beter in de gaten. Zij kochten de ‘scherpere’ (melktypische) stieren die de Friezen als waardeloos beschouwden. Met deze afgedankte stieren creëerden ze een veestapel die meer melk produceerde met gras.
Een koe per grondsoort
Wat ik vooral leuk vind aan het stamboek van de Friezen, is dat er een keuring was voor lichte gronden (zand en veen) en voor zware gronden (klei en leem). Op onze boerderij zitten we op de lichte grondsoort van zand en gedeeltelijk veen. We kunnen onze koeien dus niet vergelijken met de zware grond. Vroeger werd wel eens gezegd dat je als zandboer geen koeien van de klei kon kopen, maar als kleiboer wel koeien van het zand kon kopen. De koeien van de klei vielen op de zandgrond simpelweg om.
Met het bovenstaande verhaal in ons achterhoofd moeten we dus een koe creëren die zeer geschikt is voor onze grondsoort. We zijn grasboeren, dus we willen het liefst produceren van eigen grond, zonder input van buitenaf. Een akkerbouwer koopt zijn loods immers ook niet vol met aardappelen. Daarom kunnen we het beste kijken naar de theorieën van de grasboeren uit bijvoorbeeld 1940 en boeren uit Nieuw-Zeeland en Ierland. Wat het meeste opvalt is dat de koeien klein van stuk zijn; ze hebben een gewicht van ongeveer 450 kilo. Ter vergelijking: het gemiddelde gewicht van een uitgegroeide koe is 600 kilo
Onze keus: De Jersey
Zoals gezegd: wij kiezen voor melk, niet voor vlees. Om gras om te zetten in melk hadden we meerdere keuzes. Een geit is het meest efficiënt, respectievelijk gevolgd door de ‘kleine’ Jersey, Holstein en de vleesrassen. Dat is ook wel logisch, want de dieren hebben minder gras nodig om volwassen te worden en hun lichaam te onderhouden.
Wat ons betreft hadden we drie keuzes:
De geit. Deze valt af omdat hij niet geschikt is voor beweiding
De Fries-Hollandse koe. Hier wordt niet meer volop mee gefokt en er zijn weinig goede koeien van beschikbaar.
De Jersey. Hier zijn veel dieren van beschikbaar en staat nog volop in de belangstelling.
Voor onze visie (gras omzetten in melk) is de Jersey dus de meest voor de hand liggende keuze. Daarom zijn we samen met mijn vader in 2014 afgereisd naar Denemarken om daar 120 Jerseyvaarzen te kopen. Deze Jerseys komen uit stalsystemen en zijn dus in principe niet geschikt voor een beweidingssysteem op lichte grond. Vandaar ook dat we begonnen zijn met vaarzen van 12 maanden. Zo konden ze nog een heel jaar leren weiden. Waarschijnlijk behalen we de volledige potentie van de dieren nog niet. Dat kan dus beter.
Doorontwikkelen tot de ideale koe
Door middel van melkcontrole weten we hoeveel melk de koeien geven. Ook weten we het eiwitgehalte en vetpercentage. Dat is eigenlijk nog belangrijker omdat we daarop betaald worden. Uit deze gegevens (verdeeld over alle lactaties van de koe) worden de beste stieren aangehouden. Een stuk of zeven stieren worden tijdens de opfok veelvuldig beoordeeld tot de beste twee of drie stieren overblijven. Dit zijn dieren die uitermate geschikt zijn voor onze boerderij. De moeders hebben zich immers al bewezen en de stieren zijn goed ontwikkeld op alleen gras.
Deze stieren gebruiken we vervolgens om de hele veestapel te bevruchten. Daarbij gaan we er vanuit dat deze kalfjes nog weer beter passen op onze boerderij. In ieder geval beter dan de stieren uit de blaadjes van fokkerij-organisaties. Dit patroon herhalen we ieder jaar weer. Waarschijnlijk zijn onze koeien over 15 jaar nog steeds bruin en officieel van het ras Jersey. Toch denken we dat de koeien er anders uit zullen zien dan de aangekochte vaarzen uit Denemarken.
Groetjes,
Bartele Holtrop
Comments